Eenzaamheid kan zowel binnenschools als buitenschools bestreden worden. Zowel leerkrachten en het zorgteam als externe professionals kunnen hierin de rol van hulpverlener vervullen.
Uit een overzicht van verschillende onderzoeken (Mahon, Yarcheski, Yarcheski, Cannella, & Hanks, 2006, p. 312) blijkt dat eenzaamheid bij adolescenten geen geïsoleerd begrip is, maar nauw verbonden wordt met depressieve symptomen, verlegenheid en een laag zelfbeeld. Uit onderzoek (Goossens, 2009, p.44) blijkt dat eenzame jongeren zodanig bevangen zijn door hun eigen depressieve gevoelens dat ze geen interessante partners meer vormen voor sociale interactie met anderen. De gevoelens van eenzaamheid bij jongeren komen voort uit het feit dat ze zich depressief voelen, dat ze uit verlegenheid geen initiatief durven nemen in sociale situaties en dat ze kampen met weinig zelfvertrouwen. Zo kunnen eenzame jongeren terechtkomen in een vicieuze cirkel.
Eenzaamheid bij jongeren kan voorkomen of bestreden worden door proactief te werken aan het voorkomen of bestrijden van de factoren die hand in hand gaan met eenzaamheid: verlegenheid, lage zelfwaardering en depressie. Door te werken aan het voorkomen van depressieve klachten bij leerlingen, door hen te leren omgaan met verlegenheid en door hun zelfvertrouwen op te krikken kan het ervaren van eenzame gevoelens bij jongeren voorkomen of verholpen worden.
Leerlingen helpen met depressieve symptomen is een hele uitdaging op zich. Onderzoekers (Rasing, Stikkelbroek en Creemers, 2018, p.17) zijn het erover eens dat “preventieve interventies nodig zijn om depressieve symptomen bij jongeren te verminderen en het risico op depressie te verkleinen”. Onderzoek (Hetrick, Cox, Witt, Bir, & Merry, 2016, pp. 1–3) toont verder aan dat zogenaamde selectieve preventieve interventies, gericht op jongeren die tot een risicogroep behoren (bijv. een ouder met depressieve klachten) depressieve symptomen verminderen en een depressie kunnen voorkomen. Hetzelfde kan gezegd worden voor zogenaamde geïndiceerde preventieve interventies, die specifiek gericht zijn op jongeren die al verhoogde depressieve symptomen vertonen.
Deze preventieacties zijn gebaseerd op de techniek van cognitieve gedragstherapie (VindeenTherapeut.be, z.d.), een vorm van psychotherapie waarbij men ervan uitgaat gaat dat gedrag, emoties, beleving en interpretatie van de wereld afhangt van de gedachten van een persoon. Jongeren met depressieve symptomen kunnen ervaringen op een negatieve, eerder ondoeltreffende manier interpreteren. Sleutelen aan die negatieve gedachten, ze ombuigen naar positieve gedachten, kan een veelvoud aan problemen voorkomen of oplossen.
Dit is het expertisegebied van psychologen en andere zorgprofessionals. Leerkrachten zijn niet opgeleid om dergelijke gespecialiseerde begeleiding aan leerlingen te verlenen. Het is dus van belang dat leerkrachten zich inspannen om depressieve symptomen bij leerlingen vroegtijdig te herkennen en om op tijd professionele hulp in te roepen.
Leerkrachten kunnen leerlingen positief bekrachtigen en hen stimuleren om hun problemen aan te pakken door bijvoorbeeld een stap te zetten richting gespecialiseerde hulpverleners, zoals medewerkers van het Jongeren Advies Centrum (JAC) of het Overkophuis of door een consultatiegesprek te plannen bij een psycholoog.
Een tweede factor die van invloed is op de gevoelens van eenzaamheid bij jongeren is verlegenheid. Verlegenheid maakt zich kenbaar in het gedrag, de gedachten en de gevoelens van jongeren (van der Molen, 2009, p. 27). Leerkrachten kunnen leerlingen stimuleren om buiten hun comfort zone te treden, initiatief te nemen en hen te leren omgaan met verlegenheid.
Een derde factor die van invloed is op de gevoelens van eenzaamheid bij jongeren is de ontwikkeling van het zelfbeeld. Het cognitief-sociaal-leertheoretisch model (Bandura, 1986, 1997) stelt dat jongeren leren uit de gevolgen van hun daden, wat een effect heeft op de ontwikkeling van hun zelfbeeld. Wanneer een jongere ervaart dat het sociaal gedrag dat hij of zij stelt beloond wordt, dan groeit zijn of haar zelfvertrouwen en wordt het geloof in de daadkracht van het eigen gedrag versterkt. Dit werkt ook omgekeerd: negatieve gevolgen van sociaal gedrag leiden tot onzekerheid bij de jongere en dit brengt het geloof in de effectiviteit van het eigen gedrag aan het wankelen. Door leerlingen positief te bekrachtigen kunnen leerkrachten het zelfbeeld van hun leerlingen positief beïnvloeden.
Uit een overzicht van verschillende onderzoeken (Mahon, Yarcheski, Yarcheski, Cannella, & Hanks, 2006, p. 312) blijkt dat eenzaamheid bij adolescenten geen geïsoleerd begrip is, maar nauw verbonden wordt met depressieve symptomen, verlegenheid en een laag zelfbeeld. Uit onderzoek (Goossens, 2009, p.44) blijkt dat eenzame jongeren zodanig bevangen zijn door hun eigen depressieve gevoelens dat ze geen interessante partners meer vormen voor sociale interactie met anderen. De gevoelens van eenzaamheid bij jongeren komen voort uit het feit dat ze zich depressief voelen, dat ze uit verlegenheid geen initiatief durven nemen in sociale situaties en dat ze kampen met weinig zelfvertrouwen. Zo kunnen eenzame jongeren terechtkomen in een vicieuze cirkel.
Eenzaamheid bij jongeren kan voorkomen of bestreden worden door proactief te werken aan het voorkomen of bestrijden van de factoren die hand in hand gaan met eenzaamheid: verlegenheid, lage zelfwaardering en depressie. Door te werken aan het voorkomen van depressieve klachten bij leerlingen, door hen te leren omgaan met verlegenheid en door hun zelfvertrouwen op te krikken kan het ervaren van eenzame gevoelens bij jongeren voorkomen of verholpen worden.
Leerlingen helpen met depressieve symptomen is een hele uitdaging op zich. Onderzoekers (Rasing, Stikkelbroek en Creemers, 2018, p.17) zijn het erover eens dat “preventieve interventies nodig zijn om depressieve symptomen bij jongeren te verminderen en het risico op depressie te verkleinen”. Onderzoek (Hetrick, Cox, Witt, Bir, & Merry, 2016, pp. 1–3) toont verder aan dat zogenaamde selectieve preventieve interventies, gericht op jongeren die tot een risicogroep behoren (bijv. een ouder met depressieve klachten) depressieve symptomen verminderen en een depressie kunnen voorkomen. Hetzelfde kan gezegd worden voor zogenaamde geïndiceerde preventieve interventies, die specifiek gericht zijn op jongeren die al verhoogde depressieve symptomen vertonen.
Deze preventieacties zijn gebaseerd op de techniek van cognitieve gedragstherapie (VindeenTherapeut.be, z.d.), een vorm van psychotherapie waarbij men ervan uitgaat gaat dat gedrag, emoties, beleving en interpretatie van de wereld afhangt van de gedachten van een persoon. Jongeren met depressieve symptomen kunnen ervaringen op een negatieve, eerder ondoeltreffende manier interpreteren. Sleutelen aan die negatieve gedachten, ze ombuigen naar positieve gedachten, kan een veelvoud aan problemen voorkomen of oplossen.
Dit is het expertisegebied van psychologen en andere zorgprofessionals. Leerkrachten zijn niet opgeleid om dergelijke gespecialiseerde begeleiding aan leerlingen te verlenen. Het is dus van belang dat leerkrachten zich inspannen om depressieve symptomen bij leerlingen vroegtijdig te herkennen en om op tijd professionele hulp in te roepen.
Leerkrachten kunnen leerlingen positief bekrachtigen en hen stimuleren om hun problemen aan te pakken door bijvoorbeeld een stap te zetten richting gespecialiseerde hulpverleners, zoals medewerkers van het Jongeren Advies Centrum (JAC) of het Overkophuis of door een consultatiegesprek te plannen bij een psycholoog.
Een tweede factor die van invloed is op de gevoelens van eenzaamheid bij jongeren is verlegenheid. Verlegenheid maakt zich kenbaar in het gedrag, de gedachten en de gevoelens van jongeren (van der Molen, 2009, p. 27). Leerkrachten kunnen leerlingen stimuleren om buiten hun comfort zone te treden, initiatief te nemen en hen te leren omgaan met verlegenheid.
Een derde factor die van invloed is op de gevoelens van eenzaamheid bij jongeren is de ontwikkeling van het zelfbeeld. Het cognitief-sociaal-leertheoretisch model (Bandura, 1986, 1997) stelt dat jongeren leren uit de gevolgen van hun daden, wat een effect heeft op de ontwikkeling van hun zelfbeeld. Wanneer een jongere ervaart dat het sociaal gedrag dat hij of zij stelt beloond wordt, dan groeit zijn of haar zelfvertrouwen en wordt het geloof in de daadkracht van het eigen gedrag versterkt. Dit werkt ook omgekeerd: negatieve gevolgen van sociaal gedrag leiden tot onzekerheid bij de jongere en dit brengt het geloof in de effectiviteit van het eigen gedrag aan het wankelen. Door leerlingen positief te bekrachtigen kunnen leerkrachten het zelfbeeld van hun leerlingen positief beïnvloeden.
klasse over eenzaamheid op school
Het thema eenzaamheid houdt leerkrachten bezig. Klasse interviewde enkele onderwijsprofessionals die met elk hun eigen initiatieven op de proppen kwamen om eenzame leerlingen meer te betrekken in de klas. Eén van zulke initiatieven is de coaching klas, leerlingen lopen tijdens de middag binnen met vragen over de leerstof of met een verhaal. Op zo’n moment kan de klasomgeving veranderen in een warme thuisomgeving (de Maeght, 2020).
Leerkrachten en het zorgteam kunnen daarnaast maatregelen nemen om een hechte klas te creëren door te werken met vernieuwende werkvormen. Dit kan door middel van het experimenteren met klasindelingen, zodat leerlingen steeds naast verschillende medeleerlingen zitten of door een tweedaagse te organiseren, waarbij de leerlingen buiten de schoolmuren met elkaar optrekken (de Maeght, 2020).
Ook kunnen leerkrachten leerlingen stimuleren om in eerste instantie met elkaar te praten, in tweede instantie met een leerkracht naar keuze, een zogenaamde vertrouwensleerkracht. Uit een interview met het Overkophuis (Develtere, 2018) blijkt dat leerlingen dit spontaan doen. Het zorgteam kan aan leerkrachten ook vragen om bewust het gedrag van hun leerlingen te observeren, zodat ze onmiddellijk kunnen reageren wanneer dat gedrag plots in negatieve zin verandert (de Maeght, 2020).
Uiteindelijk is het aan de leerkrachten en het zorgteam om de leerlingen door te verwijzen naar de juiste zorgverlener, na overleg met de ouders. Het zorgteam kan voorbereidend werk verrichten in de vorm van een ‘eerste hulp bij zorgnoden’, een sjabloon dat omschrijft wat te doen wanneer een leerling met zorgproblemen zich aanmeldt. Ook kan het team dan een begeleidingsplan op maat te maken voor die betreffende leerling (de Maeght, 2020).
Leerkrachten en het zorgteam kunnen daarnaast maatregelen nemen om een hechte klas te creëren door te werken met vernieuwende werkvormen. Dit kan door middel van het experimenteren met klasindelingen, zodat leerlingen steeds naast verschillende medeleerlingen zitten of door een tweedaagse te organiseren, waarbij de leerlingen buiten de schoolmuren met elkaar optrekken (de Maeght, 2020).
Ook kunnen leerkrachten leerlingen stimuleren om in eerste instantie met elkaar te praten, in tweede instantie met een leerkracht naar keuze, een zogenaamde vertrouwensleerkracht. Uit een interview met het Overkophuis (Develtere, 2018) blijkt dat leerlingen dit spontaan doen. Het zorgteam kan aan leerkrachten ook vragen om bewust het gedrag van hun leerlingen te observeren, zodat ze onmiddellijk kunnen reageren wanneer dat gedrag plots in negatieve zin verandert (de Maeght, 2020).
Uiteindelijk is het aan de leerkrachten en het zorgteam om de leerlingen door te verwijzen naar de juiste zorgverlener, na overleg met de ouders. Het zorgteam kan voorbereidend werk verrichten in de vorm van een ‘eerste hulp bij zorgnoden’, een sjabloon dat omschrijft wat te doen wanneer een leerling met zorgproblemen zich aanmeldt. Ook kan het team dan een begeleidingsplan op maat te maken voor die betreffende leerling (de Maeght, 2020).
buiten de schoolmuren
Een aantal zorgverleners werken buiten de schoolmuren. Zo is er onder meer het Centrum voor Leerlingenbegeleiding (CLB), het Jongeren Advies Centrum (JAC) en het Overkophuis.
Het CLB werkt nauw samen met scholen. Ze ondersteunen de school en haar leerlingen op gebied van leerproblemen, studiekeuze, psychisch en sociaal functioneren en preventieve gezondheidszorg.
Het JAC richt zich op de individuele jongere, leerling, student, werkende of werkzoekende (CAW, z.d.). Medewerkers van het JAC staan klaar met een luisterend oor en bieden advies aan alle jongeren tussen 12 en 25 jaar met vragen over thema’s als problemen thuis, geweld, drugs, rechten en plichten, zelfstandig gaan wonen, pesten, enzoverder. Het JAC werkt zowel als een informatie-, steun- en rustpunt voor jongeren, wanneer die in moeilijkheden terecht komen. Jongeren met vragen komen terecht bij een hulpverlener, die gratis eerste zorg en praktische info biedt aan de hand van een aantal gesprekken. Enkel opvang kost geld, eventueel via tussenkomst van het OCMW. Ook kan de hulpverlener extra begeleiding aanbieden of de jongere doorverwijzen naar een andere organisatie.
Langsgaan bij het Overkophuis kan een laagdrempelige manier zijn voor eenzame jongeren om te praten met professionals op een erg informele, vertrouwelijke manier (Develtere, 2018). De werking van het Overkophuis is vergelijkbaar met die van een jeugdhuis: het is een veilige plek waar jongeren kunnen ‘hangen’ met zorgprofessionals: ze kunnen er pingpongen, PlayStation-toernooien spelen en organiseren, workshops volgen, enzovoort. Dankzij de informele setting kunnen jongeren praten met professionals over hun problemen, in een losser, minder stijf kader dan bij een traditionele consultatie.
Het uitoefenen van vrijwilligerswerk kan ook positieve effecten hebben (OverKop, 2020). Vrijwilligerswerk is een vrijetijdsbesteding met sociaal contact, die voldoening gevend kan zijn. Leerkrachten kunnen zich informeren bij vrijwilligersorganisaties in de buurt, een lijstje opstellen en leerlingen stimuleren om zich te engageren.
Het CLB werkt nauw samen met scholen. Ze ondersteunen de school en haar leerlingen op gebied van leerproblemen, studiekeuze, psychisch en sociaal functioneren en preventieve gezondheidszorg.
Het JAC richt zich op de individuele jongere, leerling, student, werkende of werkzoekende (CAW, z.d.). Medewerkers van het JAC staan klaar met een luisterend oor en bieden advies aan alle jongeren tussen 12 en 25 jaar met vragen over thema’s als problemen thuis, geweld, drugs, rechten en plichten, zelfstandig gaan wonen, pesten, enzoverder. Het JAC werkt zowel als een informatie-, steun- en rustpunt voor jongeren, wanneer die in moeilijkheden terecht komen. Jongeren met vragen komen terecht bij een hulpverlener, die gratis eerste zorg en praktische info biedt aan de hand van een aantal gesprekken. Enkel opvang kost geld, eventueel via tussenkomst van het OCMW. Ook kan de hulpverlener extra begeleiding aanbieden of de jongere doorverwijzen naar een andere organisatie.
Langsgaan bij het Overkophuis kan een laagdrempelige manier zijn voor eenzame jongeren om te praten met professionals op een erg informele, vertrouwelijke manier (Develtere, 2018). De werking van het Overkophuis is vergelijkbaar met die van een jeugdhuis: het is een veilige plek waar jongeren kunnen ‘hangen’ met zorgprofessionals: ze kunnen er pingpongen, PlayStation-toernooien spelen en organiseren, workshops volgen, enzovoort. Dankzij de informele setting kunnen jongeren praten met professionals over hun problemen, in een losser, minder stijf kader dan bij een traditionele consultatie.
Het uitoefenen van vrijwilligerswerk kan ook positieve effecten hebben (OverKop, 2020). Vrijwilligerswerk is een vrijetijdsbesteding met sociaal contact, die voldoening gevend kan zijn. Leerkrachten kunnen zich informeren bij vrijwilligersorganisaties in de buurt, een lijstje opstellen en leerlingen stimuleren om zich te engageren.